In This Issue

Jump to Page

1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | 43 | 44 | 45 | 46 | 47 | 48 | 49 | 50 | 51 | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 | 59 | 60 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 | 71 | 72 | 73 | 74 | 75 | 76 | 77 | 78 | 79 | 80 | 81 | 82 | 83 | 84 | 85 | 86 | 87 | 88 | 89 | 90 | 91 | 92 | 93 | 94 | 95 | 96 | 97 | 98 | 99 | 100 | 101 | 102 | 103 | 104 | 105 | 106 | 107 | 108 | 109 | 110 | 111 | 112 | 113 | 114 | 115 | 116 | 117 | 118 | 119 | 120 | 121 | 122 | 123 | 124 | 125
Email

ON LINE ERFGOED BRUSSEL – STUDIEDAG – 11/12/2014

transport tussen de muur en de binnenomgeving uitgesloten (afb. 4b). Droging van de metselwerkconstructie is bijgevolg enkel mogelijk naar buiten toe, zodat het gemiddeld vochtgehalte toeneemt. De isolatiematerialen zijn echter steeds droog en behouden daarom hun isolerende eigenschappen. Isolatietechnisch gezien is een dergelijke oplossing bijgevolg kwalitatief beter. Het toenemende vochtgehalte nabij het buitenoppervlak van de muur heeft evenwel een negatieve invloed op het risico op vorstschade en biologische aantasting. Wanneer daarentegen capillair actieve isolatiematerialen worden gebruikt, zoals calciumsilicaatplaten of een isolerende bepleistering, blijft het vochttransport doorheen de constructie van binnen naar buiten behouden (afb. 4c). Gemiddeld genomen neemt daardoor het vochtgehalte in de metselwerkconstructie af, waardoor de schaderisico’s aan de historische gevelelementen eveneens dalen. Naar het behoud van het erfgoed toe is deze oplossing bijgevolg te verkiezen. Er moet echter rekening gehouden worden met het feit dat de isolatiematerialen (tijdelijk) vocht kunnen opnemen en daardoor een deel van hun isolatiewaarde (tijdelijk) zullen verliezen.

De toepassing van binnenisolatie bij historische gebouwen met gevels in vol metselwerk is bijgevolg niet zonder risico. Door langs de binnenzijde te isoleren, neemt het warmteverlies af, waardoor het vochtgehalte in het gevelmetselwerk gemiddeld toeneemt en tegelijkertijd kouder wordt. De combinatie van deze twee elementen verhoogt de risico’s op vorstschade en biologische aantasting aan de gevelpartijen. Zeker wanneer in de historische gevels materialen voorkomen die een risico vertonen op het ontwikkelen van vorstschade, is een afweging van de voor- en nadelen aangewezen.

RISICO-EVALUATIE VAN VORSTSCHADE BIJ TOEPASSING VAN BINNENISOLATIE IN HET GEVAL VAN DE VEEARTSENIJSCHOOL

Teneinde het risico op vorstschade te kunnen evalueren werd de evolutie van de temperatuur en het vochtgehalte in de gevelpartijen van de veeartsenijschool bestudeerd in functie van de keuze van de binnenisolatie. Deze benadering is gebaseerd op het warmte- en vochttransport in het gevelmetselwerk als functie van het binnen- en buitenklimaat en de materiaaleigenschappen van de geveldoorsnede. Materiaaleigenschappen als dichtheid ρ, toegankelijke porositeit Φ0, poriënverdeling, capillaire waterabsorptiecoëfficiënt Acap en capillaire verzadigingsgraad wsat werden experimenteel bepaald op gelichte stalen (tabel 2). Ontbrekende materiaaleigenschappen, zoals de thermische geleidbaarheid λ en de dampdoorlaatbaarheid μ, werden op een redelijke wijze geschat op basis van gekende verbanden met de overige, experimenteel bepaalde materiaaleigenschappen. Het gecombineerde warmte-, vochten massatransport werd vervolgens gemodelleerd met het programma Delphin 5.6, ontwikkeld aan de T.U. Dresden.

De studie van de invloed van de binnenisolatie op de temperatuurverdeling en de vochtbalans in het gevelmetselwerk concentreert zich enerzijds op het baksteenmetselwerk aan de achtergevel en anderzijds op het gevelmetselwerk van de voorgevel, waar de parementsteen uit Euville bestaat (tabel 3). De kern van het metselwerk, net achter de parementsteen, bestaat aan de voorgevel eveneens uit baksteenmetselwerk. Voor elke gevel wordt vervolgens de huidige situatie vergeleken met de toestand waarbij enerzijds een binnenisolatie op basis van een calciumsilicaatplaat met een laagdikte van 12 cm, en anderzijds een isolerende bepleistering met een laagdikte van 3 cm wordt aangebracht.

Afb. 4a, 4b en 4c

Overzicht van het temperatuurverloop (rode curve) en de mogelijkheid tot uitwisseling van vocht met de binnenen buitenomgeving (blauwe pijl) voor niet geïsoleerd massief metselwerk (a) en een aan de binnenzijde geïsoleerde constructie met toepassing van een water- en waterdampdicht isolatiemateriaal (b) en een capillair actief isolatiemateriaal (c) (© KIK-IRPA).



70 | Risico-analyse van de toepassing van binnenisolatie in historische gebouwen