In This Issue

Jump to Page

1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | 43 | 44 | 45 | 46 | 47 | 48 | 49 | 50 | 51 | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 | 59 | 60 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 | 71 | 72 | 73 | 74 | 75 | 76 | 77 | 78 | 79 | 80 | 81 | 82 | 83 | 84 | 85 | 86 | 87 | 88 | 89 | 90 | 91 | 92 | 93 | 94 | 95 | 96 | 97 | 98 | 99 | 100 | 101 | 102 | 103 | 104 | 105 | 106 | 107 | 108 | 109 | 110 | 111 | 112 | 113 | 114 | 115 | 116 | 117 | 118 | 119 | 120 | 121 | 122 | 123 | 124 | 125

ON LINE BRUXELLES PATRIMOINES – ACTES DE LA JOURNÉE D’ÉTUDE – 11/12/2014 — ERFGOED BRUSSEL – HANDELINGEN VAN DE STUDIEDAG

CONCLUSIE

Vandaag was een bijzonder leerrijke studiedag die de noodzaak heeft aangetoond om, na een periode van experimenten en vernieuwingen, de tijd te nemen voor evaluatie en reflectie met het oog op een eventuele herschikking van de prioriteiten, zoals het regeerakkoord trouwens voorschrijft.

De problematiek van de normen die voor de bestaande bebouwing gelden, is vandaag ruimschoots aan bod gekomen. Een eerste constatering is dat er grote verschillen bestaan tussen het theoretische verbruik op basis van de modellen en het reële verbruik van de gebouwen. Deze constatering geldt overigens ook voor andere Europese steden. We zullen de modellen dus moeten verfijnen zodat ze rekening houden, enerzijds met de verscheidenheid van constructies en hun omgeving, en anderzijds met de wijze waarop van de gebouwen en woningen gebruik wordt gemaakt. Deze sociologie van het gebouw is essentieel. Op basis van bijgewerkte gegevens – het reële verbruik ligt soms de helft lager dan de theoretische resultaten – kunnen we de renovatieprojecten aanpassen en de kostprijs van de investeringen drukken. We moeten mikken op een evenwicht tussen de verwachte resultaten en de middelen die nodig zijn om tot redelijke terugverdientijden te komen.

De eerste etappe in dit proces is de monitoring van de interventies op gebouwen, zodat we de gegevens kennen en ze kunnen evalueren. De discussies moeten kunnen steunen op een reële en voldoende gedocumenteerde en geïnformeerde basis. Deze monitoring moet het verbruik vóór en na de interventies omvatten en het mogelijk maken een protocol voor het verzamelen van gegevens in te voeren. Deze gegevensverzameling zal niet vanaf nul vertrekken en moet ook de data van de al verrichte audits omvatten. Deze data zitten thans in de dossiers van de overheden die de audits aansturen of van de private maatschappijen die ze uitvoeren. Hoewel ze talrijk zijn, zijn ze weinig bekend, niet compatibel en dus moeilijk te vergelijken. Door al deze elementen in een gemeenschappelijke gegevensbank te integreren, zou het makkelijker moeten worden om vergelijkende analyses te maken. De absolute prioriteit is de veralgemening van een basisniveau voor de renovatie en de isolatie van het vastgoedpark. Zoals in een aantal gevallen concreet is aangetoond, zijn de eerste investeringen de rendabelste, terwijl degene die nodig zijn om volledig aan de norm kWh te voeldoen die de duurste zijn. Uiteindelijk moeten we ingrijpen op een zo groot mogelijk aantal gebouwen met een economische doelstelling op regionale schaal en minder systematisch zware interventies uitvoeren. Iedereen is het eens over het belang van een globale benadering, zowel op het niveau van de stad en de wijken als op dat van het behoud van de stedenbouwkundige en architecturale kwaliteiten van de oude bebouwing. Ik denk dat we in die zin al een mooi parcours hebben afgelegd, met name wat betreft de bescherming van de binnenterreinen van huizenblokken die sinds de invoering van het gewestplan in 1979 van kracht is.

Ook het vraagstuk van de grijze energie is vandaag aan bod gekomen: de algemene balans van de interventies op gebouwen moet rekening houden met de grijze energie die wordt aangewend om de renovatietechnieken en -materialen toe te passen. Hoewel het moeilijk is dit vraagstuk concreet aan te pakken, mogen we de discussie hierover niet uit de weg gaan.

Dit alles pleit voor een nauwere samenwerking tussen verschillende institutionele partners, in eerste instantie die van Leefmilieu Brussel en Brussel Stedelijke Ontwikkeling, met de bouwsector, de publieke of private actoren van de stedelijke ontwikkeling, en uiteraard met alle wetenschappelijke partners, zoals het WTCB en de verschillende universiteiten, die elk een werkprogramma hebben rond vraagstukken inzake energieprestaties en de aanpassing van de bestaande bebouwing. Een nauwere samenwerking in de nabije toekomst tussen Leefmilieu Brussel en Brussel Stedelijke Ontwikkeling is in het regeerakkoord opgenomen. Ik denk daarbij onder meer aan het beheer van gemengde vergunningen, milieuvergunningen/ stedenbouwkundige vergunningen, aan de vereenvoudiging