In This Issue

Jump to Page

1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | 43 | 44 | 45 | 46 | 47 | 48 | 49 | 50 | 51 | 52 | 53 | 54 | 55 | 56 | 57 | 58 | 59 | 60 | 61 | 62 | 63 | 64 | 65 | 66 | 67 | 68 | 69 | 70 | 71 | 72 | 73 | 74 | 75 | 76 | 77 | 78 | 79 | 80 | 81 | 82 | 83 | 84 | 85 | 86 | 87 | 88 | 89 | 90 | 91 | 92 | 93 | 94 | 95 | 96 | 97 | 98 | 99 | 100 | 101 | 102 | 103 | 104 | 105 | 106 | 107 | 108 | 109 | 110 | 111 | 112 | 113 | 114 | 115 | 116 | 117 | 118 | 119 | 120 | 121 | 122 | 123 | 124 | 125

DE ENERGIETOEKOMST VAN DE BRUSSELSE GEBOUWEN: TUSSEN BEWAREN EN PRESTEREN

veranderingen in temperatuur en vochtgehalte. Voor beschermde monumenten is dit vaak echter geen optie, omdat hierdoor het oorspronkelijk gevelvlak verloren gaat. Indien echter de gevel een dergelijke ingreep toelaat, biedt deze oplossing wel een betere bescherming voor waardevolle interieurelementen omdat het binnenvolume beter beschermd wordt.

Gebouwen met een niet geïsoleerde spouwmuur kunnen nageisoleerd worden. Omdat het gebruik van een spouwmuur slechts voorkomt vanaf de Tweede Wereldoorlog, is ook deze benadering voor monumenten vaak niet van toepassing.

De meest voorkomende praktijk voor het verbeteren van de isolatiewaarde van monumentengevels is daarom het aanbrengen van binnenisolatie. Binnenisolatie versterkt evenwel de invloed van bestaande koudebruggen, is bijgevolg minder efficiënt en leidt uiteraard tot een verlies van de originele interieurdecoratie. Derhalve is ook deze oplossing niet altijd toepasbaar in historisch erfgoed. De toepassing van binnenisolatie aan monumentengevels houdt evenwel ook risico’s in voor het behoud van de buitengevel. De (binnen) isolatie heeft immers een invloed op de temperatuurverdeling en de vochtbalans in de geveldoorsnede, zeker wanneer, bij afwezigheid van een spouwmuur, de gevel de rechtstreekse scheiding vormt tussen de binnen- en buitenomgeving.

Oorspronkelijk varieert de temperatuur in enkelvoudig metselwerk eerder gelijkmatig van het binnentot het buitenoppervlak (afb. 4a). Na het aanbrengen van de binnenisolatie zal echter een groot temperatuursverschil optreden over de isolatielaag, waardoor enerzijds het binnenoppervlak van de gevel warmer wordt en anderzijds de muurdelen aan de buitenzijde van de isolatielaag gevoelig kouder worden (afb. 4b en 4c). De invloedsdiepte van vorst aan het buitenoppervlak van de gevel neemt bijgevolg toe. De vochtbalans daarentegen wordt bepaald door het evenwicht tussen de beregening aan het gevelvlak, eventuele condensvorming in de muur en de verdamping aan zowel het binnen- als het buitenoppervlak. De droging wordt daarbij beïnvloed door de temperatuurverdeling in de geveldoorsnede. De hogere temperatuur in de gevel bij het ontbreken van een thermische isolatie zal droging bevorderen. Na het aanbrengen van de binnenisolatie zal omgekeerd het vochtgehalte in de muur toenemen, zodat de risico’s op vorstschade – versterkt door de afnemende temperatuur nabij het buitenoppervlak – en biologische aantasting aan het buitenoppervlak zullen toenemen.

Voor de uitvoering van de binnenisolatie zijn twee benaderingen mogelijk: systemen die een wateren waterdampdichte laag vormen aan het binnenoppervlak en zo het vocht buitenhouden, en systemen waarbij gebruik gemaakt wordt van capilair actieve materialen. Systemen die een water- en waterdampdichte laag vormen, maken gebruik van waterdichte en waterbestendige isolatiematerialen zoals rotswol, polyurethaan, enzovoort, waarbij aan het binnenoppervlak tevens een dampdichte folie wordt aangebracht om problemen met condensvorming te voorkomen. Bij een dergelijke oplossing is vocht-

Afb. 3

Verdeling van de warmteverliezen naar gebouwdeel volgens de initiële toestand (links) en de toestand na verbetering van de isolatie volgens voorstel A (rechts) (© Daidalos, 2011).



69